Ongetwijfeld zullen veel lezers in enig opzicht een band hebben met psychiatrie. Hun verhouding dateert waarschijnlijk van later datum dan de tijden die in dit boek geëtaleerd worden. Het boek eindigt op een moment dat niet alleen in Sint-Antonius maar in de hele psychiatrie de geschiedenis is gaan kantelen.
Deze plotse, snelle breuk in de geschiedenis heeft voor ons de voorperiode verduisterd.
Naast de zeer zichtbare wijzigingen in de beleidsstructuur, en personeelswisselingen, is ook haar waarheid veranderd. Hierdoor is het verleden van de psychiatrische zorg als het ware verdwenen achter een muur, een muur die zich voor dit instituut situeert in de jaren 1965-1970. Het einde van Sint-Antonius en het begin van het Babelse Hooghuys.
De psychiatrie heeft nu veeleer de neiging haar geschiedenis te willen plaatsen in het perspectief van de wetenschap en de behandeling. In deze versie begint de geschiedenis dan ook met largactil, het eerste populaire medicijn. De psychiatrie als instituut, en vooral als instituut van zorgverlening, wordt daardoor demagogisch vergeten omwille van de pretentie de psychiatrie te zien als een institutie van behandeling pur
sang. De wil om de psychiatrie blijvend te verankeren in de wetenschap uit zich in een verdere disciplinering van haar praktijk. Kwaliteitscontroles, het centraliseren van opleidingen, het ontwikkelen van behandelprotocollen en dergelijke moeten de bewijzen gaan leveren van een nieuwe waarheid.
De meeste lezers zullen deze geschiedenis van de psychiatrie waarschijnlijk lezen in een sfeer van prehistorie. Zo is de einddatum in het boek het markeringspunt waar de psychiatrie van die tijd – te benoemen als kloosterpsychiatrie- in één decennium heeft opgehouden te bestaan. De kloosterpsychiatrie waar patiënten in hun samenwonen met de religieuzen mee geoefend werden in de deugden van gehoorzaamheid, armoede en
kuisheid. Waarschijnlijk is dit gegeven nog belangrijker dan de medicalisering en de latere anti-psychiatrie.
Dit wordt niet alleen door de titel van het boek, maar ook door de inhoud gesuggereerd. Evenwel nergens is deze interpretatie zelf te lezen. Zulke interpretaties worden immers gemaakt op verre afstand. Geen enkele middeleeuwer besefte dat hij in de Middeleeuwen leefde. Ook de schrijver heeft niet geschreven vanuit het hedendaagse perspectief. Hij overvalt de lezer niet met reflecties over het verschil tussen vroeger en nu. Evenmin heeft hij het perspectief gekozen van de plannenmakers die zich meestal wapenen met grote verhalen en messiaanse ideeën. Het perspectief is veeleer dat van de patiënt en de verpleger met hun kleine, maar rijke verhalen. Al lezend dwaalt men rond op de afdelingsgangen en zit men ver van de tafels van de congregatie of het episcopaat als inrichtende macht. Men is soms wel getuige van officiële vergaderingen en onderhandelingen, maar men voelt dat besluiten veeleer gemaakt werden op de sofa van tussentijdse contacten.
Kijkend in dat vergeten of ongekende verleden, krijg men ook het effect van een caleidoscoop. In de anekdotes van weleer ontdekt men hedendaagse gebeurtenissen, maar verplaatst op een tijdsafstand, waardoor hedendaagse waarheden opgeschort en gerelativeerd worden. De lezer is nu eenmaal gebrild met zijn hedendaagse ervaringen en wordt getroffen door het verleden als het andere, maar tegelijkertijd en
misschien juist daardoor uitgenodigd in het nu de echo te horen van toen.
Van God los is een levend relaas waar men zielzorg’ ziet, stoelend op religieuze solidariteit en de daarmee onlosmakelijk verbonden gehoorzaamheid. En men leest de eerste sporen van een afscheid van een tijdvak, waarin verrassend genoeg de congregatie zelf de voorpost bekleedt. Opmerkelijk zijn ook de vele eye-openers’: parallellen bijvoorbeeld tussen de kloosterpsychiatrie en de therapeutische milieu-ideeën die later
ontstaan. Het verhaal vertelt ons ook hoe logisch het was dat na de eerste golf van medicalisering (elektroshocks, insulinekuren en medicatie) in de anti-psychiatrie, die haar als tegenbeweging opvolgt, de solidariteit teruggenomen wordt. Maar ook hoe destijds de psychotherapie zich heeft geplaatst in confrontatie met de zielzorg, en begrijpelijk maakt dat buiten de psychiatrie het katholieke pastoraat met haar biechtpraktijk geruild zal worden voor de profane psychotherapie. Tekenend in dit verband is de positie van de rector met zijn invloed op beleid en behandeling. Zo zijn er op vele plaatsen voor de lezer ontdekkingen te doen.
Dit boek is sober in het expliciteren van duidingen. Het is de lezer zelf die tussen de regels door zijn eigen lectuur kan schrijven. Door deze soberheid wint het verhaal wel aan kracht; het boeit. De anekdotische
verhaalstijl geeft het verleden ongeschonden weer. En toch ziet men juist in deze anekdotiek veeleer het psychiatrisch universum dan de particuliere geschiedenis van dit ene instituut.
Het geschetste tijdsbeeld is verder ook gaaf gebleven door de afwezigheid van moralistische tussenwerpsels, geen zelfvoldaanheid van ‘nu is alles beter’ en het vervelend triomfalisme van de hedendaagse kennis.
Gelukkig leest men ook geen ondergrond van huisreclame. Hoogstens is de liefde te proeven van de schrijver voor de dingen zoals ze waren. Het verhaal heeft daardoor iets organisch. Ontluisterende gebeurtenissen
blijven in de buurt van het menselijk gebrek.
Pol de Bondt
Klinisch psycholoog
Hoofd functieblok behandeling Stichting Het Hooghuys